Vakwerkhuizen

Tot in de 19e eeuw bouwde de boer zijn huis zelf, zoals hijzelf in zijn onderhoud voorzag. Hout was er voldoende; stenen, klei en stro ook. Dat was alles wat hij nodig had. Eerst zette hij een houten raamwerk op, een huis zonder muren en zonder dak. Later maakten sommige handwerkers daar hun beroep van. Ze trokken van dorp tot dorp om raamwerken te bouwen en ze noemden zich raam-maker. We danken daar in Limburg een aantal familienamen aan want toen ze zich in de tijd van Napoleon op het gemeentehuis moesten melden en de ambtenaar naar hun naam vroeg, lieten ze zich inschrijven als Raammaekers, zoals anderen zich Bakker, Bekker, Smid of Molenaar noemden. 

De vakken tussen de balken van het raamwerk vulde de bouwer op met een vlechtwerk van buigzame twijgen dat aan binnen en buitenzijde bepleisterd werd met een mengsel van natte klei en stro dat in korte stukjes was gehakt. Door deze vakken tussen de balken is de naam vakwerkhuis ontstaan. Als dat na een paar weken droog geworden was, maakte de doe-het-zelver de wanden glad om ze vervolgens wit te kalken. Het dak werd bedekt met stro tot men de dakpan ging gebruiken. Dat dak liet men ver over de zijwanden heen reiken zodat de regen geen vat kreeg op de toch wel kwetsbare buitenmuur. En het onderste deel van de muur wreef de bouwer in met teer: dat vormt een uitstekende beschermlaag het opspattende water tijdens regenbuien. Ik kan me nog heel goed herinneren mijn vader- en ook de meeste andere bewoners van een vakwerkhuis, in de week voor kermis, de kalklaag deden over witten. Daarna werd een nieuwe laag teer onderlangs aangebracht, zodat het huis er weer nieuw uitzag. In oorsprong waren de vloeren in het interieur van leem, maar dat was ruim voor mijn tijd.
De laatste jaren zijn veel lemen wanden vervangen door muren van baksteen.

Nieuwe vakwerkhuizen worden al meer dan honderd jaar niet meer gebouwd. Als parels staan ze in het Limburgs landschap.
In tegenstelling met de stedelijke vakwerkhuizen in onze buurlanden, kunstig gebouwd en soms versierd met snijwerk in gotische of renaissancestijl, kenmerkt zich de Limburgse vakwerkboerderij door soberheid. Hooguit ziet men een bouwjaar of initialen in de bovendorpel van de buitendeur gebeiteld.

Vakwerkhuizen komen in Engeland, Noord Frankrijk en vooral in Duitsland voor. Zuid Limburg en een stukje van België zijn uitlopers hiervan. Lemen huizen roepen tegenwoordig een nostalgische sfeer op, maar vroeger hadden ze een negatieve bijklank. Over de vroegere bewoners van een vakwerkhuis werd gezegd: ‘Leemlui’ zijn arme lui. Door met natuurlijke materialen te bouwen was hun woning relatief goed koop. Wie veel geld had, bouwde een huis van steen. Daar komt ook de uitdrukking steenrijk vandaan.

Bronvermelding: - “Oet vreuger jaore” van H.W.A.Lemmerling
                           - Herinneringen van Wiel Rouland.