Het bakkes (bakhuis)

Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw, vond men hier in Zuid Limburg bijna bij iedere boerderij een bakhuis. Een bakhuis was een kapelachtig bouwseltje, waarin zich de bakoven bevond. Het gebouwtje had meestal een overdekt voorgedeelte zodat de stoker droog zijn werk kon doen. Aan de zijkanten waren rekken met planken geplaatst, waarop de gerezen broden en vlaaien alvast konden worden neer gezet. Vanwege het brandgevaar moest een bakhuis op minstens 18 meter van de boerderij of woonhuis worden gebouwd.

Bouw en techniek
De onderbouw van de bakoven is meestal baksteen of van mergelblokken. Daar bovenop werden houten steunbalken gelegd met daarop een leembed. Vervolgens een laag kalkzand mortel, waarin boerenplavuizen werden gebed. Dit was de toekomstige ovenvloer. Gelijk metselde men met veldbrandsteen het voorgeveltje waarin de ovenmuil (opening) werd uitgespaard. Aan dit voorgeveltje bouwde men de rookvang en de korte schoorsteen.
Als dit alles voldoende aangehard was kon men het werk vervolgen.
Op de ovenvloer werd nu een flinke hoeveelheid aarde, vermengd met sintels aangebracht. Deze hoeveelheid moest voorlopig de toekomstige ovenruimte in beslag nemen en diende dus als ondersteuning voor het maken van de ovenboog. Alles werd zorgvuldig aangestampt. Vervolgens werd het leemmengsel bereid door het eerst met de leemhark door elkaar te halen, dan licht vochtig gemaakt, kort stro er door en met de voeten gekneed.
Was alles voldoende doorkneed dan kwam deze leem-stro-massa ter dikte van ongeveer 15 cm op de aangestampte hoop aarde. Hierna werden de zijmuurtjes verder opgemetseld. Na het wederom aanharden van deze zijwanden werd het dak gemaakt. Ten slotte kreeg de nieuwbouwoven een paar weken rust, zodat de leemboog kon aandrogen.

Hierna volgde de allerbelangrijkste operatie, het zo genaamde droogstoken. Dit gebeurde gedurende 7 a 8 dagen.
Om te beginnen haalde men aan de ovenmuil een klein gedeelte van de aarde weg. Hierin ontstak men vuur zodat de lemen ovenboog verder kon aanharden. Hier was veel ervaring voor nodig, want bij te lang of te hard stoken scheurde de ovenboog. Zo haalde men steeds wat aarde weg en ontstak men vuur, net zo lang dat de hele inwendige ruimte vrij was van aarde. Nadat nog één stookbeurt had plaatsgevonden was het “bakkes” voor gebruik gereed.

In plaats van een ovenboog van leem werd ook veldbrand steen gebruikt. Deze werden hoogkant naast elkaar geplaatst. Op die manier zouden ze minder snel scheuren door de hitte.

Een goed gebouwde oven ging ongeveer 50 jaar mee, mits er geregeld in werd gestookt. Was dat niet het geval dan ging de lemen ovenboog (of hemel) vocht opnemen, waardoor deze plotseling kon instorten.

Het gebruik van de oven
Het bakken van brood gebeurde meestal één keer in de week. Het graan, rogge of tarwe werd gemalen en gezeefd in een molen. Het meel werd, met melk en gist, gekneed in de baktrog. Wanneer veel bruinbroden gebakken werden en de baktrog groot genoeg was gebeurde het kneden met blote voeten. Witbroden en vlaai was minder zwaar deeg en werd met de hand gekneed. Intussen werd de bakoven opgestookt. Hiervoor was zeer veel vakmanschap vereist! Dit werk werd meestal uitgevoerd door de vader, de oudste zoon of de knecht die de meeste verantwoordelijkheid droeg op een grote boerderij.  In zuid Limburg werd de oven gestookt met “sjanse” (takkenbossen). Voor een stookbeurt van een uur waren ongeveer 12 takkenbossen nodig. Er waren diverse manieren om te testen of de oven heet genoeg was om te bakken.
De meest betrouwbare ging als volgt. Men bevestigde een korte roggeaar aan het einde van het lange “raokeliezer” (ovenpook). Kleurde de aar meteen zwart, dan was de oven te heet en moest er gewacht worden. Kleurde deze in een gelijkmatig tempo bruin dan was de oventemperatuur precies goed om te bakken. Hierna werd de as met de ovenpook verwijderd en werd de hete oven schoongemaakt met een nat gemaakte strobezem.
Met een houten schieter werd het brood en de vlaaien in de oven geplaatst, die een temperatuur had bereikt van ongeveer 165 graden Celsius.
Eerst kwam het bruinbrood, dat ongeveer 2 uur nodig had, dan het witbrood dat in één uur goed was en ten slotte de vlaaien die in 10 a 15 minuten gaar waren. Tijdens het bakken werd de ovenmuil met een ijzeren deur afgesloten.

Bronnen: - Wikipedia, de vrije encyclopedie
               - Oet vreuger jaore van HWA Lemmerling
               - Herinneringen van Wiel Rouland.